Naar inhoud springen

baat

Uit WikiWoordenboek
  • baat
  • In de betekenis van ‘nut’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord baat baten
verkleinwoord baatje baatjes

debaatv/m

  1. iets met een gunstig effect
    • Wegen de baten tegen de lasten op? 
     Hoewel het huis nog steeds duistere hoekjes had en iets verweesds uitstraalde, had het baat bij haar kalme en oplettende aanwezigheid. Ze zei nooit veel, ze deed gewoon haar werk en nam de wekelijkse envelop met peseta's met een knikje aan van Harold.[2]
  2. (boekhouding) het geld dat voor iets ontvangen is of ontvangen moet worden
  3. de gelegenheid te baat nemen: voordeel trekken van een bepaalde mogelijkheid
    • Nu we hier toch zijn neem ik de gelegenheid te baat om je te feliciteren met je nieuwe baan. 
  4. ten bate van: ter ondersteuning van
    • er was een actie ten bate van het rode kruis. 
  • De kost gaat voor de baat uit
eerst moeten er kosten worden gemaakt alvorens men er iets aan verdienen kan
  • te baat
vervoeging van
baten

baat

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van baten
  2. gebiedende wijs van baten
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]

baat

  1. nek
  2. stem
  3. uiting